Op hoge toon voert het boze grietje schuin tegenover me haar telefoongesprek, terwijl de trein bij Leiden rijdt. Haar stem klinkt steeds bekakter: ‘Je bent al een maand te laat met betalen. Geen smoesjes. Ik heb dat geld nú nodig. Begrepen!’ Haar oogleden trillen. Dan draait ze haar ogen zo weg, dat ik plots alleen maar een streepje wit zie. Dit is een heftige kwestie. De drie vriendinnen van het meisje luisteren mee. De dames hebben cola, sapjes en een Starbucks in de hand. Het financiële probleem van het boze wicht is blijkbaar van aanzienlijke proporties, want bij gebrek aan een eigen mobieltje heeft ze de roze smartphone van een van de vriendinnen geleend. Dat is nogal wat, voor een meisje dat ik rond de achttien schat. ‘We gaan shoppen in Amsterdam. Als ik dat geld niet krijg, moet ik ook nog eens bij McDonalds eten!’ Een argument dat blijkbaar telt. Het is even stil. Tot het grietje haar tirade voortzet. ‘Je zorgt er voor dat mijn zakgeld binnen een uur op mijn rekening staat. Of nee, pap, het moet er binnen een half uur zijn! Anders sta ik zo meteen nog zonder geld in de winkel.’ De vader heeft niet ergens halverwege het gesprek afgebroken, maar is gezwicht. De zaak is geregeld. De telefoon kan uit. Lachend zetten de meiden hun gesprek over zuipen, diëten, sierraden, kleding en hockey voort. Het boze bankroete grietje vertelt dat ze enorm haar best heeft gedaan om af te vallen. Ze trekt haar shirtje omhoog om het bewijs te laten zien. Haar buik, die zachtjes golft.